Weidevogels in een veranderend landschap Meer kleur in het grasland
Auteurs Uitgave ***
|
Weemoedig naar het verleden kijken is een eigenschap die je vanzelf krijgt als je ouder wordt. Ik ben van de naoorlogse generatie, voor mijn ouderlijke woning in de polders zongen de veldleeuweriken, buitelden de kieviten en baltsten de grutto’s. Ik weet nog goed hoe ik mijn eerste patrijzennest vond.
Het is verleden tijd. Door de bouw van woningen, fabrieken en kantoren en wegen én sterke intensivering van de landbouw zijn de overgebleven weidevogels teruggedrongen in natuurgebieden. Meer en meer dringt zich de vraag op óf we wel weidevogels willen behouden, in welke aantallen en tegen welke prijs. In ‘Weidevogels in een veranderend landschap’ worden op onthullend eenvoudige wijze de ontwikkelingen beschreven die het weiland in pakweg zeventig jaar tijd hebben veranderd in industriële grasakkers. De koeien blijven op stal, de melkproductie per koe per jaar is verhoogd van 3500-4000 kg in 1950 tot 6000 à 10.000 kg nu. De boer voert zijn bedrijf uit binnen de marges die hem worden geboden. Intensieve bemesting (ook met kunstmest) en bekalking om de grasopbrengst te verhogen, schaalvergroting (boerenbedrijven zijn gegroeid van 40 ha naar 100 ha), verlaging van de waterstand waardoor vroeg (al eind april) snelgroeiende grassen gemaaid kunnen worden. De weidevogels hebben geen enkele kans meer. Bovendien is de melkproductie zo hoog, dat boeren land ‘overhebben’ en daar geen gras meer zaaien maar voor de natuur verderfelijke zaken als snijmaïs. Voeg daarbij predatoren als vos, buizerd, kraai, ekster, meeuw en loslopende honden en katten, en het einde van de weidevogel is in zicht. Ook natuurgebieden worden niet altijd goed beheerd. Naast dit alarmerende beeld schetsen de auteurs de mogelijkheden die er zijn om de weidevogel te behouden. Voor weidevogels aantrekkelijk grasland bestaat uit een grondwaterstand van 0-20 cm beneden het maaiveld (zodat vogels o.m. bij de wormen kunnen), een maximale mestgift van 25 kg zuivere stikstof per hectare, maaien van 15 juni tot eind augustus (afhankelijk van de omstandigheden), voldoende omvang van de grasgebieden (minimaal 100 ha), een open landschap met weinig predatoren (dus geen bomen met nestelmogelijkheid) en een ‘lappendekenbeheer’, met afwisseling in de begroeiing van de percelen. Ook worden suggesties gedaan om bijvoorbeeld het hinderlijke pitrus te bestrijden. Dit boek geeft een fascinerende kijk op het verleden en reikt mogelijkheden aan voor de toekomst – als de (politieke) wil er maar is. Het klinkt afgezaagd, maar Weidevogels zou verplicht leesvoer moeten zijn voor politici, beleidsmakers, boswachters, boeren en alle buitenlui die weidevogels zo graag in een kleurrijk grasland zien lopen. AdG, 2 juli 2013 |