Handboek Europese vogels

Handboek_deel1

Handboek_deel2

Auteur
Nils van Duivendijk

Foto’s
AGAMI (Marc Guyt)

Ontwerp en opmaak
Sam Gobin

Uitgave
KNNV Uitgeverij 2022
1048 pagina s, twee delen
17,5 x 24,5 cm, harde omslag
ISBN set 97 90 5011 852 1
€ 99,95 (t/m 16 juli 2022 € 89,95)

Handboek_Grutto

Handboek_IJslandsegrutto
Twee voorbeeldpagina’s waaruit blijkt
hoe gedetailleerd het Handboek de vogels toont.

Handboek Europese vogels

Alle kenmerken in beeld
deel 1: zwanen-spechten deel 2: klauwieren-gorzen

Zelden is een natuurboek nog voor verschijning zo de hemel in geprezen als Handboek Europese vogels. Een tweedelig standaardwerk van expert Nils van Duivendijk. ‘Het meest uitgebreide vogeldeterminatiewerk in Europa. Nooit eerder werd zo veel informatie, zo overzichtelijk en zo compleet bij elkaar gebracht. Alle denkbare informatie over kenmerken, rui, leeftijd en geslacht’.

Dat zijn nog eens uitdagende teksten! Vogeldagboek vroeg zich af of ‘hét standaardwerk voor vogelherkenning’ (Vogelbescherming) echt zo goed is als wordt voorgespiegeld. Een uitgebreide bespreking dus, want lezers willen weten of ze voldoende waar voor de fikse prijs van het duoboek krijgen geleverd.

De loodzware boeken (ruim drie kilo, door de zware omslagen en maar liefst 1048 pagina’s) zien er perfect verzorgd uit (Sam Gobin). Het lettertype (Proxima Nova – Condensed) is fijn gekozen en het corps is net niet te klein voor oudere ogen. Door het gewicht kun je er niet mee in het veld gaan lopen sjouwen, daarvoor zijn zeer aangewezen de ANWB-Vogelgids van Europa en de (zwaardere maar uitstekende) Europe’s Birds van Rob Hume c.s. De foto’s van Beeldbank Agami (Marc Guyt) voldoen meer dan goed aan de criteria van deze tijd: het zijn stuk voor stuk uitnemende plaatjes.

Het doel van het Handboek Europese vogels is om vogelaars op een aanschouwelijke manier alle Europese vogels te tonen in alle verscheidenheid van hun verenkleden, zonder gegevens over verspreiding, gedrag, geluid, voedsel, broeden enz. De nadruk ligt op de foto’s met identificatiepunten (ID, met streepjes en tekstaanduidingen), zodat je direct kunt zien wat voor de betreffende soort de essentiële herkenningspunten zijn. Dat idee vormt de basis van het Handboek en is op een fenomenale manier uitgewerkt.

De boeken overweldigen je in de gedetailleerde hoeveelheid info waardoor je veel meer kans hebt op een zekere determinatie van vogels dan met andere gidsen. Beginnende vogelaars zullen het spoor wellicht bijster raken in de overdaad aan wetenswaardigheden, maar juist door het degelijk benutten van de aanwijzingen zullen ze zich sneller ‘ervaren’ vogelaars kunnen noemen.

Behalve de vele ID-punten staan er korte toelichtende teksten bij de soorten. Ook die aanwijzingen geven finesses weer van de verenkleden in diverse jaargetijden van mannetjes, vrouwtjes en jonge vogels. Verder zijn er veel overzichtspagina’s van gelijkende soorten, van staartpatronen, van koppatronen, van vleugelstructuren. Ik heb die schat aan feiten met verbazing en verwondering zitten lezen en bekijken en ben daar nog láng niet klaar mee. Door de mooie foto’s is het ook nog eens een heerlijk bladerboek.

Bij een recensie van een determinatiegids pak ik altijd een aantal soorten bij de kop. Eindelijk is er een uitgave waarin helder de verschillen tussen grutto en IJslandse grutto worden aangegeven. Beide (onder)soorten zijn in winter/voorjaar talrijk bij ons aanwezig, de eerste als broedvogel, de tweede als doortrekker. Nog niet uitgekleurde vogels leveren vaak verwarring op. Ik heb ervaren dat zelfs gruttodeskundigen pas na het zien van een geringde grutto overtuigd konden worden van welke soort het was, zo lastig is het soms. De verschillen tussen ‘onze’ grutto en de islandica worden, voor zover mogelijk, glashelder aangeduid. Al had de foto van het mannetje islandica in zomerkleed (april) beter gekozen kunnen worden: de vogel is in die periode roder waardoor het markante grijze vleugelpaneel beter uitkomt.

Lepelaars zijn onmiskenbaar. Wil je meer weten over de verenkleden van deze ‘lepelbekken’ in diverse jaargetijden dan geeft het Handboek voldoende informatie. Opmerkelijk ontbrekend zijn gegevens over het toch wel opvallende verschil in sekse. Mannetjes zijn iets groter en hebben een langere snavel en een bredere punt. De punt is bij een mannetje naar beneden gebogen, vrouwtjes hebben een rechte snavel. Het voorhoofd van een mannetje loopt vrijwel in één lijn door met de snavel, vrouwtjes hebben een duidelijk ‘voorhoofd’. Iets voor de tweede druk?

Tsja, de bosrietzanger en de kleine karekiet. Ik beoordeel die vrijwel uitsluitend op hun nogal verschillende zang en roep. Lezers van Vogeldagboek sturen me af en toe echter een foto toe met de vraag: welke vogel is dit? Dan ben je op kleinigheden aangewezen, zoals oogring, wenkbrauwstreep, handvleugelprojectie, pootkleur, nagellengte enz. Meestal is dat vanaf foto niet te doen, daarom: luister naar ze! Hetzelfde geldt voor fitis en tjiftjaf. Ook de verschillen tussen deze twee kbv’tjes (kleine bruine vogeltjes; ik noem ze kbpv’tjes, vul de p maar in…) worden in het Handboek zo precies mogelijk aangegeven.

De bespreking van kiekendieven doet – wat determinatie betreft zonder gegevens over gedrag enz. – nauwelijks onder voor standaardwerken over roofvogels. Hoe moeilijk is het om bijvoorbeeld ‘vrouwtypes’ blauwe kiekendieven op naam te brengen? Of bruine kiekendieven? Wat vliegt daar: een 2kj vrouwtje of een adult vrouwtje? Of toch een jong mannetje? Of een ander soort kiekendief? Het herkennen van gelijkende vogels zal altijd een spannende opgave blijven, al helpen goede foto’s zoals in deze boeken daarbij een heel stuk.

Bij de reigerachtigen (o.a. blauwe reiger, rietaapje) wordt netjes de veranderende kleur van poten en snavel (rood) in de broedtijd genoemd. Mannetjes roerdompen krijgen in de paringsperiode een opvallend lichtgrijsblauwe tint aan de basis van onder- en met name bovensnavel. Ik heb dat vaak vastgesteld maar het Handboek rept daar niet over.

Er zijn behoorlijk wat vogels met subtiel onderscheid. In het broedseizoen durf ik met bijna zekerheid te zeggen of het een mannetje tureluur is (zwaar en donker gestreept) of een lichter vrouwtje. Van Duivendijk doet dat niet – ongetwijfeld om gegronde redenen – en spreekt alleen over ‘extremen’ in licht en donker, onafhankelijk van leeftijd of geslacht. Bij meerkoeten in zomerkleed is de witte bles bij mannetjes groter dan bij vrouwtjes (je moet ze dan eigenlijk wel naast elkaar zien), hetzelfde geldt voor de rode bles van waterhoentjes. Maar ook deze verschillen zijn niet groot genoeg, vermoed ik, om als zekerheidjes vermeld te worden.

Dit waren een paar grepen uit het Handboek. Ik realiseer me dat het makkelijk is om kritiekpuntjes op te schrijven, maar de lovende presentatie voelde als een uitdaging. Sterk overheersend is echter het gevoel van een uitmuntend determinatiewerk. Wat het team Van Duivendijk/Guyt/Gobin e.a. gepresteerd heeft, verdient een hoge onderscheiding. Jarenlang is er gewerkt aan het Handboek Europese vogels, met de deskundigheid van Nils van Duivendijk als drijvende kracht. Ook de uitgever van zo’n groot en gedurfd project mag genoemd worden, en bij de ‘dankzegging’ staan nog meer geïnspireerde medewerkers.

Het resultaat is een bewonderenswaardig en ontzaglijk leerzaam natuurboek. De twee delen zien er niet alleen piekfijn uit, het biedt het groeiende aantal vogelaars zicht op herkenning van vogels op een manier die je gerust spectaculair mag noemen. Ook ‘gearriveerde’ vogelaars zullen tal van nieuwe inzichten opdoen in dit onovertroffen meesterwerk. Kortom: we kunnen hier nog heel wat jaartjes mee vooruit! En ja: de boeken zijn hun prijs dubbel en dwars waard.

AdG, 20 juni 2022