Auteur Foto’s Uitgave |
De geur van het bos Al vijftig jaar lang struint Rob Bijlsma met een verrekijker om zijn nek en een notitieboekje in zijn hand door bos en over hei. Nauwkeurig observeert hij en schrijft al zijn waarnemingen op. Dit veldwerk heeft hem een schat aan data opgeleverd en nog constateert hij dat veel van zijn notities over bepaalde onderwerpen pas waarde krijgen als ze over nog langere tijd zouden zijn uitgesmeerd. In het deel Fenologie en timing gaat de schrijver uitvoerig in op het verband tussen de aankomstdatum van de bonte vliegenvanger in het voorjaar en bladontwikkeling van loofbomen. Misschien tegen de verwachting in dat klimaatverandering de definitieve oorzaak is, eindigt het hoofdstuk met meer nieuwe vragen dan in beton gegoten conclusies. Het is een teneur die je in het hele boek tegenkomt: elk onderzoek eindigt met weer nieuwe vragen. Bijzonder boeiend is het hoofdstuk over distelvlinders. Terwijl hij draaihalzen observeert ziet Bijlsma deze vlinders passeren. Als je dan toch bezig bent, kun je links en rechts van je over een strook van vijftien meter net zo goed alle voorbijvliegende distelvlinders tellen en de aantallen noteren. Zo komt hij voor een strook in West-Drenthe van tien kilometer op 236.000 passerende distelvlinders in het voorjaar en 480.000 in het najaar. Bij zijn bezoeken in Afrika ontmoet hij weer deze vlinder. Een ruwe berekening brengt hem tot anderhalf miljard van de trekvlinder voor het westen van Senegal. Je zou verwachten dat een volgend jaar er weer een invasie van vlinders zou moeten zijn, maar schimmels, parasieten en veel wat wij nog niet weten zijn er de oorzaak van dat er dan weer ‘normale’ aantallen in onze lente te zien zijn. Zittend in een boomtop observeert Bijlsma het Wapserveld in noordelijke richting. Opeens ziet hij honderden boerenzwaluwen. Wat doen die daar? De vogels zijn druk aan het foerageren en op het moment dat hij hoog in de boom zat, was er een massaverplaatsing van vloeivleklieveheersbeestje. En dan moet je juist bij Bijlsma zijn: hij gaat tellen, overal vandaan nog meer gegevens verzamelen en dan eraan rekenen. Om het hoofdstuk te eindigen met een feitje dat ook voor de niet-wetenschapper leuk is om te weten: hoe wist hij zo zeker dat het vloeivleklieveheersbeestjes waren? Op de bladeren van een uitrustboom vond hij in de zwaluwenpoepjes onverteerde resten van koppen, halsschilden, dekschilden en poten! Behalve distelvlinders en boerenzwaluwen passeren nog veel meer onderwerpen de revue. Dat maakt het boek tot een boeiend en afwisselend geheel, met als rode draad het grote belang van waarnemingen over langere tijd. Wie vaker iets van Bijlsma heeft gelezen, zal het niet verbazen dat terreinbeherende instanties af en toe een sneer krijgen. Die sneren stemmen overigens wel tot nadenken. De vele voetnoten lichten de tekst toe. Achterin staat een lijst met geraadpleegde literatuur en een personen- en zakenregister. De foto’s van de schrijver ondersteunen de tekst. Ko Katsman, 15 juli 2022
|
De geur van het bos
|