Lange uitsteeksels aan hun voorpoten zijn kenmerkend voor harkwespen.
Daarmee harken zij het zand weg dat voor hun nestingangen ligt.
Vandaag in een kolonie harkwespen in de Amsterdamse Waterleidingduinen
heb ik een aantal van deze diertjes aan het werk gezien: in hoog tempo
verwijderen zij met hun voorpoten het zand (dat gooien ze onder hun lichaam door)
en graven hun nestholtes, zo’n vijftien centimeter diep.
In Europa komen vijftien soorten harkwespen voor, in ons land een, Bembix rostrata.
Het is meteen de grootste graafwesp, ze kunnen 2,5 cm lang worden.
Ook is het een vrij zeldzame soort, die al een kwart eeuw sterk achteruit gaat.
Vroeger kwam hij overal op zandgronden voor, nu vrijwel uitsluitend in de (Hollandse) duinen.
Deze boompieper (Anthus trivialis – Tree Pipit) vond ik er nogal donker uitzien.
In de AWD ook boomleeuweriken (Lullula arborea – Woodlark).
Het rood guichelheil (Anagallis arvensis – Scarlet Pimpernel) oogt oranje.
Het zijn tere, laagbloeiende bloempjes van pakweg een halve centimeter.
Viooltjes vind ik altijd lastig, dit lijkt mij het driekleurig viooltje (Viola tricolor – Wild Pansy).