Regelmatig krijg ik de vraag: hoe komt het dat er witte en grijze knobbelzwanenkuikens zijn?
Bij sommige zwanenechtparen (ja, voor het leven!) zie je grijze en witte pullen. Hoe kan dat nou?
Het antwoord is als volgt. Er zijn wilde Europese knobbelzwanen en Poolse knobbelzwanen.
De wilde knobbelzwanen hadden grijze jongen. In Polen had je knobbelzwanen met witte jongen.
Het was een mutatie van de wilde knobbel met een kleurverdunning (dilution).
De Engelsman Yarrell ‘ontdekte’ deze Poolse zwaan en noemde hem Cygnus immutabilis.
Dat betekent zoiets als ‘onveranderd’: deze jongen waren al wit en bleven wit,
er was dus geen verandering in kleur ten opzichte van de volwassen dieren.
Poolse (jonge) knobbelzwanen waren populair door hun witte dons. Die donsmarkt is evenwel ingestort.
De Poolse zwanen werden vrijgelaten en vermengden zich met wilde knobbelzwanen.
Gevolg: je ziet in het wild ouderdieren met grijze en met witte jongen. Later worden ze allemaal wit.
Toch kan je altijd nog een verschil zien: wilde knobbelzwanen hebben zwarte poten
en (jonge) Poolse knobbelzwanen hebben vleeskleurige grijze poten.
Ook schijnt er verschil te zijn in de kleur van de oogring, maar dat moet ik nog eens goed bekijken.
In alle goede families komt het voor: een kind dat tegendraads is…
Dus ook bij knobbelzwanen (Cygnus olor – Mute Swan; juveniles).
Dit is een dambordvlieg of grauwe vleesvlieg (Sarcophaga carnaria – Common Flesh Fly).
Het is een zeer algemene soort maar, zoals bij veel planten en dieren, met een opmerkelijke eigenschap.
Deze vlieg kent een ovovivipare voortplanting: de eieren worden in het moederlichaam bevrucht en uitgebroed.
Eierlevendbarendheid komt voor bij sommige soorten hagedissen, slangen en haaien, ook bij slakken.
De larven worden afgezet op aas (regenwormen) en beginnen die meteen op te eten.
Binnen enkele dagen zijn er alweer verse dambordvliegen, die hun naam danken aan de vlekken op het achterlijf.
Deze sluipvliegen (Eriothrix rufomaculata; a Parasitic Fly) zag ik de afgelopen weken regelmatig in De Wilck.
Hoewel het een algemene soort blijkt te zijn, hebben deze vliegen geen Nederlandse naam.
De lepelaars (Platalea leucorodia – Spoonbill; male) verzamelen zich alweer voor hun terugreis naar Afrika.
Deze foto van een volwassen man heb ik al op 22 juni gemaakt, eveneens in De Wilck.
Juveniele koekoek (Cuculus canorus – Common Cuckoo; juvenile) vanmiddag in De Wilck.
Vandaag mijn krukje neergezet bij de Wilckplas, aan de oostkant van dit natuurgebied.
Het is er, met de aantrekkelijke slikrandjes, vooral ’s morgens vroeg en ’s avonds druk met steltlopers.
Ik zat er van 11 tot 2 uur, ongeveer, in een periode dat veel vogels hun middagtukje doen.
Soms moest ik ook flink knipperen, want het was er zalig rustig om te vertoeven.
De grote verrassing was een juveniele koekoek die – steeds op grote afstand – aan het foerageren was.
Het gaat niet erg goed met koekoeken: door temperatuurswijzigingen zijn hun ‘waardvogels’ soms niet meer present.
Dit was dan ook de eerste jonge koekoek die ik in dit hele seizoen heb gezien.
Verdere waarnemingen bij het plasje o.m.: gele kwikstaart 13, witte kwikstaart 4, buizerd 3, bruine kiekendief 1,
torenvalk 4, lepelaar 1, grote zilverreiger 10, watersnip meer dan zestig, paapje 2 (elders nog 3 en 1 tapuit),
kleine plevier 2, witgat 2, oeverloper 4, kemphaan 2, grutto 4, tureluur 1, boerenzwaluw >70, visdief 2, zomertaling 1.